
Daar ginder staat een huis,
 Steigerde, weigerde, wipmanshuis;
 Daar ginder staat een huis.
Wie woont daar in dat huis,
 Steigerde, weigerde, wipmanshuis;
 Wie woont daar in dat huis.
Daar woont alleen een boer.
 Steigerde, weigerde, wipmansboer;
 Daar woont alleen een boer.
Die boer, die kreeg een vrouw,
 Steigerde, weigerde, wipmansvrouw;
 Toen loeg hij om die vrouw.
Toen kreeg die boer een kind,
 Steigerde, weigerde, wipmanskind;
 Toen loeg hij om dat kind.
Toen kreeg die boer een knecht,
 Steigerde, weigerde, wipmansknecht;
 Toen loeg hij om die knecht.
Toen kreeg die boer een meid,
 Steigerde, weigerde, wipmansmeid;
 Toen loeg hij om die meid.
Toen stierf die boer zijn vrouw,
 Steigerde, weigerde, wipmansvrouw;
 Toen kreet hij om zijn vrouw.
Toen stierf die boer zijn kind,
 Steigerde, weigerde, wipmanskind;
 Toen kreet hij om zijn kind.
Toen stierf die boer zijn knecht,
 Steigerde, weigerde, wipmansknecht;
 Toen kreet hij om zijn knecht.
Toen stierf die boer zijn meid,
 Steigerde, weigerde, wipmansmeid;
 Toen kreet hij om zijn meid.
Toen stond hij weêr alleen.
Traditioneel
Daar ginder staat een huis
Stapelrijm

Voor achtergronden en toepassing van stapelrijmen, zie de toelichting in Tineke's DoeHoek:





